Durbuy Rock Festival – dag 1: vrijdag 12 april.
Durbuy Rock Festival 2019 is de drieëntwintigste editie (!!!) van wellicht momenteel het grootste Waalse metal festival (Metal Méan is kleiner, Dour is groter maar vertegenwoordigt niet enkel metal). De gemiddelde Durbuy Rock-bezoeker is Waals, dertiger en mannelijk. De verklaring is simpel: vroeg op het jaar, redelijk ver voor de gemiddelde Vlaming, meestal zeer koude weersomstandigheden, bovendien valt Durbuy Rock Festival in 2019 samen met Roadburn en Record Store Day. Dus alleen zeer gemotiveerde bezoekers krijg je te zien op het Durbuy Rock Festival 2019.
Festival-opener van dienst heette dit jaar Baraka, een bende Waalse lolbroeken die ludieke deathcore brengen met tussen de nummers veel ruimte voor flauwe Waalse moppen. Soit, de hardcore fans stonden op de eerste rij (buiten) en konden er schijnbaar met (letterlijk) volle teugen van genieten. Het valt op dat dat na het optreden van Baraka de zaal zich stilaan vulde, eerder dan men zou verwachten. Bovendien valt het op dat menigeen dan al de limiet voor alcoholverbruik meerdere malen overschreden hebben en sommigen zelfs hun ultieme grens benaderen We zijn dan ergens tussen 17h30 en 17h45!
Ocean Encounters mocht om 17h45 het grote podium (in de zaal) openen. De Doornikse groep brengt metalcore, maar ontstijgt helaas de middelmaat niet. Abnormaal is dat niet, aangezien veel metalcore-bands hun roots vinden in een bende vrienden die besluiten een instrument op te nemen om de muziek van hun idolen na te spelen. Wat mij betreft alvast een beter idee dan zich total loss te zuipen of vol te proppen met drugs. Ocean Encounters mocht al openen voor Jinjer. Ik kan ze alleen maar de raad geven de eigen muzikale grenzen op te zoeken om die bij voorkeur te verleggen. En wie weet verrassen ze ons nog op een dag.
Vervolgens mocht Black Tartans een poging ondernemen om het buitenpodium te verwarmen met Keltische punk. Black Tartans is het vervolg op Black Tartan Clan, zeg maar het Belgische antwoord op de Dropkick Murphys. Spijtig genoeg bleek de clan niet zo sterk als gedacht en viel ze einde 2017 uit elkaar om vervolgens met nieuwe leden te herrijzen in 2018. Black Tartans is populair in Wallonië en daar mochten we wederom getuige van zijn. Ondertussen naderde de klok 19h00 en was het stilaan tijd geworden om de grote kanonnen te laten bulderen.
Eerst aan zet waren de dames van Nervosa, die vers van het vliegtuig geplukt waren om hun eerste show van het jaar op Europese bodem te spelen. Veel moeite hadden ze niet om de machine in gang te zetten. Prika toverde met haar vingers de ene riff na de andere tevoorschijn, terwijl Luana met het gemak van een jazzdrummer slagwerk van het hoogste niveau bracht. Boegbeeld Fernanda Lira bleek weer buiten categorie als het op smoelen trekken aankwam en martelde ondertussen haar vijfsnarige basgitaar alsof ze de grootste dominatrix der basgitaren was. Het geheel stond als een kaartenhuisje dat met superlijm op tafel vastgekleefd was. Een eerste moshpitje mocht de zaal beroeren; de T-shirtjes gingen vlot van de hand. Alleen waren de dames even snel weer weg als ze gekomen waren, aangezien vierentwintig uur later Spanje op het programma stond. Geen nood: op 1 mei zijn ze reeds terug. Nog zestien keer slapen!
Booze Brothers had de onmogelijk taak Nervosa te doen vergeten. De heren en dame brengen Keltische punkrock (waar hebben we dat nog gehoord?) en doen dat eigenlijk vrij goed. Persoonlijk had ik liever iets anders gezien, na het aantreden van Black Tartans, maar wie ben ik. De massa vond het leuk genoeg. Speciale vermelding trouwens voor de enige dame in de Booze Brothers (?!): ze droeg de kortste rok. Geen idee hoe blauw het daaronder was (een Damartje kan wonderen doen), maar ik vermoed dat de billen best wat warmte verdroegen na de show. Opvallend ook hoeveel bezoekers er zich ‘comfy’ voelen in een rok ondanks de koude.
The Black Dahlia Murder die hebben geen “opwarming” nodig, aangezien de hitte meteen toeslaat na de eerste noten; echt verschroeiend die sound. Het nadeel van The Black Dahlia Murder is dat de sound zodanig gevuld is, dat een minder goed soundsystem of één lid dat zijn taak niet naar behoren vervult genoeg is om de sound te vervuilen. Maar deze keer kregen we de zuiverste The Black Dahlia Murder die je maar kunt wensen, en dan is het een genot om naar deze band te luisteren. Na bijna 20 jaar activiteit is The Black Dahlia Murder overrijp om de headliner-status zich toe te eigenen.
Na The Black Dahlia Murder mocht het podium buiten weer ingenomen worden. De eer en het genoegen was aan Les Ramoneurs Des Menhirs, een Keltisch punkcollectief uit Bretagne. Waarschijnlijk stond de Keltische punk laag geprijsd op het moment dat de organisatoren van Durbuy Rock Festival bands dienden vast te leggen, want het aandeel Keltische punk was toch aanzienlijk dit jaar. Spijtig genoeg moet ik kort zijn over Les Ramoneurs de Menhirs, aangezien de koude het haalde van de interesse bij me. Les Ramoneurs zingen voornamelijk in het Bretoens en mengen Bretoense muziek met punk. Een van de leden heeft een verleden in het legendarische Bérurier Noir. Les Ramoneurs zijn dus geen klein bier, maar een serieuze Calvados. Alleen spijtig dat ze zo nodig ‘Bella Ciao’ moesten verkrachten. Als je een week eerder ‘Bella Ciao’ uit Italiaanse monden hoort zingen naar aanleiding van het volledig Italiaanse winnaarspodium op de Ronde van Vlaanderen, dan doet het pijn om een paar Bretoenen zich te zien vergrijpen aan Italiaans erfgoed. Schoenmaker blijf bij je leest!
Waar ik wel van hou is het geluid van Napalm Death! Deze Britten zijn dé max. Al bijna 40 jaar terroriseert deze grindcore-legende podia over de ganse wereld. Boegbeeld Barney is het anti-voorbeeld van een ster en toch is hij er één, gewoon door zijn eigenste zelve te zijn. Wat de man op een podium doet grenst aan het schier absurde. Bij een normale mens zou de combi “rondlopen als een idioot” en “schreeuwen tot je ingewanden eruit komen” na ettelijke minuten al fataal aflopen. Barney is gewoon Barney en combineert intelligente quotes met absurd gedrag. Napalm Death is de Monty Python van de metal. Of wat dacht je van de opmerking ‘Did you notice the difference?’ nadat de band twee nummers bracht van minder dan één seconde met dezelfde titel. Napalm Death is cooler dan cool en blijft aan je huid plakken. Ik kan er nog uren over ratelen, maar ga gewoon zelf kijken. De kans bestaat wel dat je broek gewoon afzakt, maar als je Barney bent dan heb je zelfs daar een oplossing voor; gewoon een spanbandje rond je broek en hupsake, klaar is kees. Echt waar liever dit dan het teveel aan rokken waarmee ik zoveel mannen zag.
Vervolgens mocht Destruction een poging ondernemen om Napalm Death te overtreffen. Het zou een moeilijke opdracht worden gezien de temperatuur ondertussen een dikke nul of zelfs minder bedroeg. Voor het eerst treedt Destruction met vier op, al zie ik de meerwaarde niet, aangezien de twee gitaristen hetzelfde spelen. De nummers van Destruction zijn immers gemaakt door en voor drie muzikanten. De band heeft voldoende klassiekers in huis om een onderhoudende set te vullen, maar spijtig genoeg ontgoochelen ze me iedere keer door de ééntonigheid. Destruction is geen band die zijn publiek betrekt in de show, die geen toegevingen doet om het geheel wat dynamischer te maken. Dan kan je misschien beter zoals ik genieten van de platen of cd’s. Spijtig want ik blijf erbij dat Destruction voldoende in huis heeft om een publiek warm te krijgen, zelfs als het vriest.
Les Tambours Du Bronx mikken dan weer volledig op het entertainment gehalte. Het is spijtig genoeg mijn ding niet om een metal band te zien spelen in functie van het slagwerk, in dit geval op een achttal metalen vaten. Als ze dan ook nog eens Sepultura door de betonmolen halen, dan heb ik het wel gehad. Nee, de meerwaarde van Les Tambours ontgaat me. Het geluid wordt volledig overstemt door het slagwerk. Ik neem aan dat je ervan houdt of niet. In elk geval hadden ze het privilege om een mooie namiddag af te sluiten. Durbuy Rock Festival was al bijna half geslaagd.
Met dank aan Bernard Hemblenne.
Tekst: Frederik Blieck.
Foto’s: Luc Ghyselen.